Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han maler væggen hvid.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
teste
Bilen testes i værkstedet.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
overraske
Hun overraskede sine forældre med en gave.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
ende op
Hvordan endte vi op i denne situation?
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
begrænse
Under en diæt skal man begrænse sit madindtag.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
annullere
Flyvningen er annulleret.
cms/verbs-webp/85623875.webp
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
studere
Der er mange kvinder, der studerer på mit universitet.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
brede ud
Han breder sine arme ud.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
afkode
Han afkoder det med småt med et forstørrelsesglas.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
repræsentere
Advokater repræsenterer deres klienter i retten.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
spise morgenmad
Vi foretrækker at spise morgenmad i sengen.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
fuldføre
De har fuldført den svære opgave.