Ordliste
Lær verber – Nederlandsk
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
blive besejret
Den svagere hund bliver besejret i kampen.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
bruge
Hun brugte alle sine penge.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
spare
Du sparer penge, når du sænker rumtemperaturen.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
modtage
Hun modtog en meget flot gave.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
levere
Vores datter leverer aviser i ferien.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
bo
De bor i en delelejlighed.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
studere
Pigerne kan godt lide at studere sammen.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
forfølge
Cowboysen forfølger hestene.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
tillade
Man bør ikke tillade depression.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
afkode
Han afkoder det med småt med et forstørrelsesglas.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
vende tilbage
Faderen er vendt tilbage fra krigen.