Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

snakke
Han snakker til sitt publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

spise
Hønene spiser kornene.
eten
De kippen eten de granen.

komme lett
Surfing kommer lett for ham.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.

lukke
Hun lukker gardinene.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.

investere
Hva skal vi investere pengene våre i?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

kutte opp
Til salaten må du kutte opp agurken.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

dekke
Barnet dekker seg selv.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

bør
Man bør drikke mye vann.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.

forvente
Min søster forventer et barn.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

gå inn
Skipet går inn i havnen.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

dechiffrere
Han dechifrerer småskriften med et forstørrelsesglass.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
