Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

ri
De rir så fort de kan.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

glemme
Hun har glemt navnet hans nå.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

studere
Jentene liker å studere sammen.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

løpe etter
Moren løper etter sønnen sin.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

kutte opp
Til salaten må du kutte opp agurken.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

forårsake
Sukker forårsaker mange sykdommer.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

snakke med
Noen burde snakke med ham; han er så ensom.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

henge
Begge henger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

slå opp
Det du ikke vet, må du slå opp.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

beskytte
Moren beskytter sitt barn.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

bekjempe
Brannvesenet bekjemper brannen fra luften.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
