Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cuidar
Nosso zelador cuida da remoção de neve.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
correr
O atleta corre.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrar
O navio está entrando no porto.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
criar
Quem criou a Terra?
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
passar
Os estudantes passaram no exame.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nadar
Ela nada regularmente.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
lavar
Eu não gosto de lavar a louça.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
extinguir-se
Muitos animais se extinguiram hoje.
cms/verbs-webp/85860114.webp
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
avançar
Você não pode avançar mais a partir deste ponto.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
chegar
A sorte está chegando até você.