Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
run
The athlete runs.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
comment
He comments on politics every day.
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
produce
We produce our own honey.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
wash up
I don’t like washing the dishes.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
send
I sent you a message.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
simplify
You have to simplify complicated things for children.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
have at disposal
Children only have pocket money at their disposal.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
drive away
One swan drives away another.
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
happen
Something bad has happened.
cms/verbs-webp/44269155.webp
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
throw
He throws his computer angrily onto the floor.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
want to leave
She wants to leave her hotel.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
hire
The company wants to hire more people.