Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
complete
Can you complete the puzzle?

ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
support
We support our child’s creativity.

redden
De dokters konden zijn leven redden.
save
The doctors were able to save his life.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
forgive
She can never forgive him for that!

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
squeeze out
She squeezes out the lemon.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
report to
Everyone on board reports to the captain.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visit
She is visiting Paris.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
take part
He is taking part in the race.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
throw away
He steps on a thrown-away banana peel.

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
send off
This package will be sent off soon.
