Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
call
The boy calls as loud as he can.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
feed
The kids are feeding the horse.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drink
The cows drink water from the river.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
run over
A cyclist was run over by a car.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
restrict
Should trade be restricted?
cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
carry
They carry their children on their backs.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
sign
He signed the contract.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
hang down
The hammock hangs down from the ceiling.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
fire
My boss has fired me.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
complete
They have completed the difficult task.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang down
Icicles hang down from the roof.