Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
receive
She received a very nice gift.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
publish
The publisher puts out these magazines.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
give
What did her boyfriend give her for her birthday?
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publish
The publisher has published many books.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
feed
The kids are feeding the horse.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ring
Do you hear the bell ringing?
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
discuss
They discuss their plans.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
explain
Grandpa explains the world to his grandson.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
pull up
The helicopter pulls the two men up.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spend money
We have to spend a lot of money on repairs.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
listen
He likes to listen to his pregnant wife’s belly.
cms/verbs-webp/102304863.webp
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
kick
Be careful, the horse can kick!