Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
receive
She received a very nice gift.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
publish
The publisher puts out these magazines.

geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
give
What did her boyfriend give her for her birthday?

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publish
The publisher has published many books.

voeden
De kinderen voeden het paard.
feed
The kids are feeding the horse.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ring
Do you hear the bell ringing?

bespreken
Ze bespreken hun plannen.
discuss
They discuss their plans.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
explain
Grandpa explains the world to his grandson.

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
pull up
The helicopter pulls the two men up.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spend money
We have to spend a lot of money on repairs.

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
listen
He likes to listen to his pregnant wife’s belly.
