Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
play
The child prefers to play alone.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
drive home
After shopping, the two drive home.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
pass by
The train is passing by us.
cms/verbs-webp/55372178.webp
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
make progress
Snails only make slow progress.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
enter
The subway has just entered the station.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
lead
He enjoys leading a team.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
pull
He pulls the sled.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
feed
The kids are feeding the horse.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
choose
It is hard to choose the right one.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
become friends
The two have become friends.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
wash up
I don’t like washing the dishes.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sound
Her voice sounds fantastic.