Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
feel
The mother feels a lot of love for her child.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
deliver
He delivers pizzas to homes.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
dare
I don’t dare to jump into the water.
cms/verbs-webp/124525016.webp
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
lie behind
The time of her youth lies far behind.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
squeeze out
She squeezes out the lemon.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
run over
A cyclist was run over by a car.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
travel around
I’ve traveled a lot around the world.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
kick
In martial arts, you must be able to kick well.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
dance
They are dancing a tango in love.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
expect
My sister is expecting a child.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
like
The child likes the new toy.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
turn
She turns the meat.