Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
pull up
The taxis have pulled up at the stop.

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
need to go
I urgently need a vacation; I have to go!

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
pass by
The two pass by each other.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lie
He often lies when he wants to sell something.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
meet
Sometimes they meet in the staircase.

vormen
We vormen samen een goed team.
form
We form a good team together.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
win
He tries to win at chess.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
hire
The applicant was hired.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
paint
I want to paint my apartment.
