Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
happen
Something bad has happened.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercise
She exercises an unusual profession.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
read
I can’t read without glasses.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
mix
The painter mixes the colors.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
receive
She received a very nice gift.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
enter
The subway has just entered the station.
beginnen
De soldaten beginnen.
start
The soldiers are starting.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
harvest
We harvested a lot of wine.
horen
Ik kan je niet horen!
hear
I can’t hear you!
voeden
De kinderen voeden het paard.
feed
The kids are feeding the horse.