Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
touch
The farmer touches his plants.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
eat
What do we want to eat today?
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit down
She sits by the sea at sunset.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
go back
He can’t go back alone.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chat
They chat with each other.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
search for
The police are searching for the perpetrator.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depend
He is blind and depends on outside help.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
change
The light changed to green.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pay
She pays online with a credit card.