Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sit
Many people are sitting in the room.
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
fear
We fear that the person is seriously injured.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
throw to
They throw the ball to each other.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
return
The boomerang returned.
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
produce
We produce our own honey.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
underline
He underlined his statement.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
explain
She explains to him how the device works.
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
change
A lot has changed due to climate change.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
run towards
The girl runs towards her mother.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
wait
We still have to wait for a month.
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transport
We transport the bikes on the car roof.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
look down
She looks down into the valley.