Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/120015763.webp
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
want to go out
The child wants to go outside.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offer
What are you offering me for my fish?
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
quit
I want to quit smoking starting now!
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
stop
The woman stops a car.
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
fear
We fear that the person is seriously injured.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
rustle
The leaves rustle under my feet.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
wash
The mother washes her child.
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancel
He unfortunately canceled the meeting.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
destroy
The tornado destroys many houses.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
move
It’s healthy to move a lot.