Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
let in
One should never let strangers in.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
endure
She can hardly endure the pain!
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
prepare
A delicious breakfast is prepared!
cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
take
She has to take a lot of medication.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
pass by
The two pass by each other.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
spend
She spent all her money.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
destroy
The tornado destroys many houses.
cms/verbs-webp/119417660.webp
geloven
Veel mensen geloven in God.
believe
Many people believe in God.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
marry
The couple has just gotten married.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
begin
A new life begins with marriage.