Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construir
Los niños están construyendo una torre alta.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
confiar
Todos confiamos en cada uno.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
pertenecer
Mi esposa me pertenece.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
arrancar
Hay que arrancar las malas hierbas.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
excluir
El grupo lo excluye.
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
perseguir
El vaquero persigue a los caballos.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
alojarse
Nos alojamos en un hotel barato.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
recibir
Puedo recibir internet muy rápido.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
aceptar
No puedo cambiar eso, tengo que aceptarlo.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imaginar
Ella imagina algo nuevo todos los días.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferir
Nuestra hija no lee libros; prefiere su teléfono.