Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

riferirsi
L’insegnante fa riferimento all’esempio sulla lavagna.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

mentire
A volte si deve mentire in una situazione di emergenza.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

conoscere
Lei non conosce l’elettricità.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.

pendere
L’ammaca pende dal soffitto.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

bruciare
La carne non deve bruciare sulla griglia.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

sorprendere
Lei ha sorpreso i suoi genitori con un regalo.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

dipendere
È cieco e dipende dall’aiuto esterno.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

toccare
Lui la tocca teneramente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

amare
Lei ama davvero il suo cavallo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

ritrovare la strada
Non riesco a ritrovare la strada di ritorno.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
