Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds

stanna
Du måste stanna vid rött ljus.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

bli
De har blivit ett bra lag.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

läsa
Jag kan inte läsa utan glasögon.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

återvända
Boomerangen återvände.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

acceptera
Kreditkort accepteras här.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

komma
Jag är glad att du kom!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

hitta tillbaka
Jag kan inte hitta tillbaka.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

simma
Hon simmar regelbundet.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

stänga
Hon stänger gardinerna.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.

springa efter
Modern springer efter sin son.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

älska
Hon älskar sin katt mycket.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
