Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/108118259.webp
entfallen
Ihr ist jetzt sein Name entfallen.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
cms/verbs-webp/853759.webp
verschleudern
Die Ware wird verschleudert.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
cms/verbs-webp/102114991.webp
schneiden
Die Friseuse schneidet ihr die Haare.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/17624512.webp
sich gewöhnen
Kinder müssen sich ans Zähneputzen gewöhnen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/106622465.webp
sich setzen
Sie setzt sich beim Sonnenuntergang ans Meer.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reisen
Wir reisen gern durch Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/75487437.webp
vorangehen
Der erfahrenste Wanderer geht immer voran.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
cms/verbs-webp/127554899.webp
bevorzugen
Unsere Tochter liest keine Bücher, sie bevorzugt ihr Handy.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/120686188.webp
lernen
Die Mädchen lernen gern zusammen.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bauen
Die Kinder bauen einen hohen Turm.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kaufen
Sie wollen sich ein Haus kaufen.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/109157162.webp
leichtfallen
Es fällt ihm leicht zu surfen.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.