Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mischen
Man kann mit Gemüse einen gesunden Salat mischen.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
nachdenken
Beim Schachspiel muss man viel nachdenken.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
funktionieren
Das Motorrad ist kaputt, es funktioniert nicht mehr.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
unterstreichen
Er unterstrich seine Aussage.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
rufen
Der Junge ruft so laut er kann.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
hoffen
Viele hoffen auf eine bessere Zukunft in Europa.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hängen
Beide hängen an einem Ast.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
vollenden
Sie haben die schwierige Aufgabe vollendet.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
erlassen
Ich erlasse ihm seine Schulden.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
nachsehen
Er sieht nach, wer da wohnt.