Woordenlijst

Leer werkwoorden – Litouws

cms/verbs-webp/100585293.webp
apsisukti
Čia reikia apsisukti su automobiliu.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/104476632.webp
plauti
Man nepatinka plauti indus.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
cms/verbs-webp/102049516.webp
palikti
Vyras palieka.
verlaten
De man vertrekt.
cms/verbs-webp/120220195.webp
parduoti
Prekybininkai parduoda daug prekių.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/99207030.webp
atvykti
Lėktuvas atvyko laiku.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/78073084.webp
gulėtis
Jie buvo pavargę ir atsigulė.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
cms/verbs-webp/101158501.webp
padėkoti
Jis padėkojo jai gėlėmis.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/90309445.webp
vykti
Laidotuvės vyko priešvakar.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
cms/verbs-webp/90643537.webp
dainuoti
Vaikai dainuoja dainą.
zingen
De kinderen zingen een lied.
cms/verbs-webp/101742573.webp
dažyti
Ji nudažė savo rankas.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vengti
Ji vengia savo kolegos.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
cms/verbs-webp/100466065.webp
palikti
Galite palikti cukrų arbatoje.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.