Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
nešti
Jie neša savo vaikus ant nugarų.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
suaktyvinti
Dūmai suaktyvino signalizaciją.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
supaprastinti
Vaikams reikia supaprastinti sudėtingus dalykus.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
susiburti
Gražu, kai du žmonės susirenka.
cms/verbs-webp/120015763.webp
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
norėti
Vaikas nori eiti laukan.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
apsaugoti
Šalmas turėtų apsaugoti nuo avarijų.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
šaukti
Berniukas šaukia kiek gali stipriai.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
kęsti
Ji negali kęsti dainavimo.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
verkti
Vaikas verkia vonioje.
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
reikalauti
Jis reikalauja kompensacijos.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
žinoti
Ji beveik išmintimi žino daug knygų.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
atlikti
Jis atlieka remontą.