Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
dirbti
Mes dirbame kaip komanda.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
gyventi
Jie gyvena bendrabutyje.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
spirti
Jie mėgsta spirti, bet tik stalo futbolo žaidime.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
pakęsti
Ji vos gali pakęsti skausmą!
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
nubausti
Ji nubausti savo dukrą.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
pakaboti
Hamakas pakabotas nuo lubų.
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
įveikti
Sportininkai įveikė krioklį.