Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
sudegti
Ugnis sudegins daug miško.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
rašyti
Jis rašo laišką.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
apsaugoti
Vaikai turi būti apsaugoti.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
praeiti
Vanduo buvo per aukštas; sunkvežimis negalėjo praeiti.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
gimdyti
Ji netrukus pagims.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
daryti
Jie nori kažką daryti savo sveikatai.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
sukelti
Cukrus sukelia daug ligų.
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
vadovauti
Visada vadovauja patyręsiais trekeriais.
cms/verbs-webp/102049516.webp
verlaten
De man vertrekt.
palikti
Vyras palieka.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
valgyti
Ką norime šiandien valgyti?
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
nustebinti
Ji nustebino savo tėvus dovanomis.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
tekėti
Nepilnamečiams negalima tekti.