Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
išeiti
Ji išeina su naujais batais.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
norėti
Ji nori palikti savo viešbutį.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
pristatyti
Mūsų dukra per atostogas pristato laikraščius.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moeten
Hij moet hier uitstappen.
turėti
Jis turi čia išlipti.
cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
išardyti
Mūsų sūnus viską išardo!
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
pakartoti
Gal galite tai pakartoti?
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
gaminti
Mes gaminame savo medų.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
skelbti
Reklama dažnai skelbiama laikraščiuose.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
atstovauti
Advokatai atstovauja savo klientams teisme.
cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
užrašyti
Menininkai užrašė visą sieną.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
atlikti
Jis atlieka remontą.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transportuoti
Sunkvežimis transportuoja prekes.