Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
mirti
Daug žmonių filme miršta.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
išleisti
Leidykla išleido daug knygų.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
rašyti
Jis rašo laišką.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
verkti
Vaikas verkia vonioje.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
kurti
Jie kuria naują strategiją.
cms/verbs-webp/111021565.webp
walgen van
Ze walgde van spinnen.
nekęsti
Ji nekenčia vorų.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
naudoti
Ji kasdien naudoja kosmetikos priemones.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
pasakyti
Kas žino kažką, gali pasakyti pamokoje.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
pramisti
Vyras pramisė savo traukinį.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
įsivaizduoti
Ji kasdien įsivaizduoja kažką naujo.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
vengti
Ji vengia savo kolegos.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
parvežti
Mama parveža dukrą namo.