Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
dalintis
Turime išmokti dalintis turtu.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
pristatyti
Picos pristatymo vyras pristato picą.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
laukti
Mano sesuo laukiasi vaiko.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
galvoti
Ji visada turi galvoti apie jį.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
leisti priekin
Nieks nenori leisti jam eiti pirmyn prie prekybos centro kasos.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
grįžti
Tėvas grįžo iš karo.
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
atidaryti
Vaikas atidaro savo dovaną.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
ateiti
Sėkmė ateina pas tave.
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
tapti
Jie tapo geru komandos nariu.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
pakelti
Sraigtasparnis pakelia abu vyrus.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
priminti
Kompiuteris man primena mano susitikimus.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
plauti
Mama plauna savo vaiką.