Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
traukti
Jis traukia rogutę.
cms/verbs-webp/116835795.webp
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
atvykti
Daug žmonių atvyksta atostogauti su kemperiu.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
kraustytis
Mano sūnėnas kraustosi.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
išeiti
Ji išeina su naujais batais.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
padidinti
Įmonė padidino savo pajamas.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
apdovanoti
Jis buvo apdovanotas medaliu.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
tvarkyti
Reikia tvarkytis su problemomis.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
išsiųsti
Ji nori išsiųsti laišką dabar.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
apkabinti
Jis apkabina savo seną tėvą.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
pasukti
Galite pasukti kairėn.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
gulti
Vaikai guli žolėje kartu.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
pridėti
Ji prie kavos prideda šiek tiek pieno.