Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
bėgti paskui
Mama bėga paskui savo sūnų.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
kovoti
Gaisrininkai kovoja su gaisru iš oro.
cms/verbs-webp/120368888.webp
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
pasakyti
Ji man pasakė paslaptį.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
pakartoti metus
Studentas pakartojo metus.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
pranešti
Visi laive praneša kapitonui.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
kraustytis
Mano sūnėnas kraustosi.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
rašyti
Jis man rašė praėjusią savaitę.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
atvykti
Lėktuvas atvyko laiku.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
pranokti
Banginiai pranoksta visus gyvūnus pagal svorį.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
pastatyti
Automobiliai yra pastatyti požemio garaže.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
aptarti
Kolegos aptaria problemą.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
išvykti
Mūsų atostogų svečiai išvyko vakar.