Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
apsaugoti
Vaikai turi būti apsaugoti.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
šerti
Vaikai šeria arklią.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
sudegti
Ugnis sudegins daug miško.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
bėgti link
Mergaitė bėga link savo mamos.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
dirbti
Ji dirba geriau nei vyras.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investuoti
Kur turėtume investuoti savo pinigus?
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
prisistoti
Taksi prisistoję prie sustojimo.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
ilgėtis
Jis labai ilgisi savo merginos.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
mylėti
Ji labai myli savo katę.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
sunaikinti
Tornadas sunaikina daug namų.
cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
atsisveikinti
Moteris atsisveikina.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
palikti
Jie netyčia paliko savo vaiką stotyje.