Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks
vychádzať
Ukončte svoj boj a konečne vychádzajte!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
zvyknúť si
Deti si musia zvyknúť čistiť si zuby.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
zraziť
Cyklistu zrazil automobil.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
zdôrazniť
Oči môžete dobre zdôrazniť makeupom.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
rozhodnúť
Nemôže sa rozhodnúť, aké topánky si obuť.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
ležať za
Čas jej mladosti leží ďaleko za ňou.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
hovoriť zle
Spolužiaci o nej hovoria zle.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
hovoriť
V kine by sa nemalo hovoriť príliš nahlas.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
chatovať
Študenti by nemali chatovať počas vyučovania.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
zastaviť
Žena zastavuje auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
čistiť
Robotník čistí okno.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.