Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/26758664.webp
oszczędzać
Moje dzieci oszczędzają własne pieniądze.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/60395424.webp
skakać dookoła
Dziecko radośnie skacze dookoła.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/70864457.webp
przynosić
Dostawca przynosi jedzenie.
brengen
De bezorger brengt het eten.
cms/verbs-webp/75508285.webp
czekać
Dzieci zawsze czekają na śnieg.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/111063120.webp
poznać
Dziwne psy chcą się poznać.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/85871651.webp
musieć iść
Pilnie potrzebuję wakacji; muszę iść!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/112970425.webp
denerwować się
Ona denerwuje się, bo on zawsze chrapie.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/118003321.webp
odwiedzać
Ona odwiedza Paryż.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/110233879.webp
stworzyć
On stworzył model domu.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/109542274.webp
wpuszczać
Czy uchodźcy powinni być wpuszczani na granicach?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/78309507.webp
wyciąć
Kształty trzeba wyciąć.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/121112097.webp
malować
Namalowałem dla ciebie piękny obraz!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!