Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
uitpraat
Sy wil by haar vriendin uitpraat.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
kom na jou toe
Geluk kom na jou toe.
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
volg
My hond volg my as ek hardloop.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
speel
Die kind verkies om alleen te speel.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
soek
Ek soek paddastoele in die herfs.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
vertrek
Die trein vertrek.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
sny
Die haarkapper sny haar hare.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
cms/verbs-webp/110667777.webp
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
verantwoordelik wees
Die dokter is verantwoordelik vir die terapie.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
dra
Die donkie dra ’n swaar las.
cms/verbs-webp/85871651.webp
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
slaan
Ouers moenie hul kinders slaan nie.