Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/123170033.webp
quebrar
El negocio probablemente quebrará pronto.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/118483894.webp
disfrutar
Ella disfruta de la vida.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/101709371.webp
producir
Se puede producir más barato con robots.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/87205111.webp
apoderarse de
Las langostas se han apoderado.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/108218979.webp
deber
Él debe bajarse aquí.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
cms/verbs-webp/84365550.webp
transportar
El camión transporta las mercancías.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/109588921.webp
apagar
Ella apaga el despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/54608740.webp
arrancar
Hay que arrancar las malas hierbas.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
cms/verbs-webp/57248153.webp
mencionar
El jefe mencionó que lo despedirá.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/63935931.webp
girar
Ella gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/102631405.webp
olvidar
Ella no quiere olvidar el pasado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/99769691.webp
pasar
El tren nos está pasando.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.