Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/117284953.webp
escoger
Ella escoge un nuevo par de gafas de sol.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
cms/verbs-webp/95543026.webp
participar
Él está participando en la carrera.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/80552159.webp
funcionar
La motocicleta está rota; ya no funciona.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/23258706.webp
elevar
El helicóptero eleva a los dos hombres.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/90539620.webp
pasar
A veces el tiempo pasa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/104849232.webp
dar a luz
Ella dará a luz pronto.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/71260439.webp
escribir a
Me escribió la semana pasada.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/47241989.webp
buscar
Lo que no sabes, tienes que buscarlo.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cms/verbs-webp/129945570.webp
responder
Ella respondió con una pregunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/104825562.webp
ajustar
Tienes que ajustar el reloj.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/117890903.webp
responder
Ella siempre responde primero.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/123519156.webp
gastar
Ella gasta todo su tiempo libre afuera.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.