Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

escoger
Ella escoge un nuevo par de gafas de sol.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

participar
Él está participando en la carrera.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

funcionar
La motocicleta está rota; ya no funciona.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

elevar
El helicóptero eleva a los dos hombres.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.

pasar
A veces el tiempo pasa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

dar a luz
Ella dará a luz pronto.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

escribir a
Me escribió la semana pasada.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.

buscar
Lo que no sabes, tienes que buscarlo.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

responder
Ella respondió con una pregunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

ajustar
Tienes que ajustar el reloj.
instellen
Je moet de klok instellen.

responder
Ella siempre responde primero.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
