Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/18316732.webp
atravesar
El coche atraviesa un árbol.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/93221270.webp
perderse
Me perdí en el camino.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
cms/verbs-webp/105854154.webp
limitar
Las vallas limitan nuestra libertad.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
cms/verbs-webp/85677113.webp
usar
Ella usa productos cosméticos a diario.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
cms/verbs-webp/83776307.webp
mudar
Mi sobrino se está mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/109099922.webp
recordar
La computadora me recuerda mis citas.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
cms/verbs-webp/10206394.webp
soportar
¡Apenas puede soportar el dolor!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
cms/verbs-webp/95190323.webp
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/119302514.webp
llamar
La niña está llamando a su amiga.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/11579442.webp
lanzar a
Se lanzan la pelota el uno al otro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/101158501.webp
agradecer
Él la agradeció con flores.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/125402133.webp
tocar
Él la tocó tiernamente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.