Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/47225563.webp
pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/124525016.webp
yacer
El tiempo de su juventud yace muy atrás.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/12991232.webp
agradecer
¡Te lo agradezco mucho!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
cms/verbs-webp/78973375.webp
conseguir
Tiene que conseguir un justificante médico del médico.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
cms/verbs-webp/114091499.webp
entrenar
El perro es entrenado por ella.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/94482705.webp
traducir
Él puede traducir entre seis idiomas.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
cms/verbs-webp/84850955.webp
cambiar
Mucho ha cambiado debido al cambio climático.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cms/verbs-webp/21342345.webp
gustar
Al niño le gusta el nuevo juguete.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/123786066.webp
beber
Ella bebe té.
drinken
Ze drinkt thee.
cms/verbs-webp/63935931.webp
girar
Ella gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/90539620.webp
pasar
A veces el tiempo pasa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imitar
El niño imita un avión.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.