Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

atropellar
Desafortunadamente, muchos animales todavía son atropellados por coches.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

omitir
Puedes omitir el azúcar en el té.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

trabajar
Ella trabaja mejor que un hombre.
werken
Ze werkt beter dan een man.

encargarse de
Nuestro conserje se encarga de la eliminación de nieve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

entrenar
El perro es entrenado por ella.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

patear
En artes marciales, debes poder patear bien.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

llegar
El avión ha llegado a tiempo.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

regresar
Él no puede regresar solo.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

enviar
Te envié un mensaje.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

prestar atención
Hay que prestar atención a las señales de tráfico.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
