Woordenlijst
Leer werkwoorden – Arabisch

أتصلت
أخذت الهاتف وأتصلت بالرقم.
‘atasilat
‘akhadht alhatif wa‘atasilt bialraqmi.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

يتجاهل
الطفل يتجاهل كلمات أمه.
yatajahal
altifl yatajahal kalimat ‘umahi.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

تركض خلف
الأم تركض خلف ابنها.
tarkud khalaf
al‘umi tarkud khalf abniha.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

قلب
تقلب اللحم.
qalb
taqalib alluhami.
draaien
Ze draait het vlees.

حدث
حدث شيء سيء.
hadath
hadath shay‘ si‘i.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

عمل
هي تعمل أفضل من رجل.
eamal
hi taemal ‘afdal min rajulu.
werken
Ze werkt beter dan een man.

حدث
في الوقت الحالي، يجب تحديث معرفتك باستمرار.
hadath
fi alwaqt alhalii, yajib tahdith maerifatik biastimrari.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

نظر
الجميع ينظرون إلى هواتفهم.
nazar
aljamie yanzurun ‘iilaa hawatifihim.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

قبل
بعض الناس لا يرغبون في قبول الحقيقة.
qabl
baed alnaas la yarghabun fi qubul alhaqiqati.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.

أعطت
ماذا أعطاها حبيبها في عيد ميلادها؟
‘aetat
madha ‘aetaha habibuha fi eid miladiha?
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?

دفعت
دفعت بواسطة بطاقة الائتمان.
dafaeat
dufieat biwasitat bitaqat aliaytimani.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
