المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

knippen
De kapper knipt haar haar.
تقص
الحلاقة تقص شعرها.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
يركل
كن حذرًا، الحصان يمكن أن يركل!

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
أنفق
علينا أن ننفق الكثير من المال على الإصلاحات.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
نجح
نجح الطلاب في الامتحان.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
نظروا إلى بعضهم
نظروا إلى بعضهم لوقت طويل.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
قدم
هو يقدم صديقته الجديدة لوالديه.

durven
Ik durf niet in het water te springen.
لا أجرؤ
لا أجرؤ على القفز في الماء.

horen
Ik kan je niet horen!
يسمع
لا أستطيع سماعك!

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
ذكر
ذكر المدير أنه سيقيله.

bereiden
Ze bereidt een taart.
تحضر
هي تحضر كعكة.

importeren
We importeren fruit uit veel landen.
نستورد
نستورد الفاكهة من العديد من الدول.
