المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
يأتي
الركوب على الأمواج يأتي له بسهولة.

gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
استخدم
تستخدم المستحضرات التجميلية يوميًا.

trekken
Hij trekt de slee.
يسحب
هو يسحب الزلاجة.

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
وقع
وقع على العقد.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
عمل
الدراجة النارية معطلة؛ لم تعد تعمل.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
أرسل
أرسلت لك رسالة.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
سمح بالدخول
لا يجب أن تسمح للغرباء بالدخول.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
تجاوزوا
تجاوز الرياضيون الشلال.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
ينتقل
ابن أخي ينتقل.

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
يأتي
الحظ يأتي إليك.

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
فهم
لا أستطيع أن أفهمك!
