المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
عرض
يمكنني عرض تأشيرة في جواز سفري.

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
يحترق
النار ستحترق الكثير من الغابة.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
صرخ
إذا أردت أن يُسمع صوتك، عليك أن تصرخ رسالتك بصوت عالٍ.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
سمح
يجب ألا يسمح للكآبة.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
فعل
يرغبون في فعل شيء من أجل صحتهم.

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
بدا
صوتها يبدو رائعًا.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
يعود
هو يعود إلى المنزل بعد العمل.

vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
أصبح أصدقاء
أصبح الاثنان أصدقاء.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
يجمع
دورة اللغة تجمع الطلاب من جميع أنحاء العالم.

bang zijn
Het kind is bang in het donker.
خاف
الطفل خائف في الظلام.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
نظروا إلى بعضهم
نظروا إلى بعضهم لوقت طويل.
