المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
استولى على
استولت الجرادات.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
أراد الهروب
ابننا أراد الهروب من المنزل.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
اعتنى
ابننا يعتني جيدًا بسيارته الجديدة.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
أريد أن
أريد أن أتوقف عن التدخين من الآن!

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
تدخل
السفينة تدخل الميناء.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
تختار
تختار زوج جديد من النظارات الشمسية.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
يعود
لا يستطيع العودة وحده.

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
يفضل
العديد من الأطفال يفضلون الحلوى عن الأشياء الصحية.

verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
دهش
كانت مدهشة عندما تلقت الأخبار.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
مر ب
يمرون بالمريض كل يوم.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
يشير
المعلم يشير إلى المثال على السبورة.
