المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
يشعر
هو غالبًا ما يشعر بالوحدة.
bidden
Hij bidt in stilte.
يصلي
يصلي بهدوء.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
قوي
الجمباز يقوي العضلات.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
يرن
الجرس يرن كل يوم.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
تساقط
تساقط الثلج كثيرًا اليوم.
eindigen
De route eindigt hier.
تنتهي
الطريق تنتهي هنا.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
ضرب
يجب على الوالدين عدم ضرب أطفالهم.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
ينظف
العامل ينظف النافذة.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
تقاوم
وحدة الإطفاء تقاوم الحريق من الجو.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
وقع
وقع على العقد.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
يفحص
الطبيب الأسنان يفحص الأسنان.