المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

gooien
Hij gooit de bal in de mand.
رمى
يرمي الكرة في السلة.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
يمر
الوقت يمر أحيانًا ببطء.

uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
انقرضت
العديد من الحيوانات انقرضت اليوم.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
يختار
من الصعب اختيار الشخص المناسب.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
يركبون
يركبون بأسرع ما يمكن.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
سار
لا يجب السير في هذا المسار.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
أمارس الضبط
لا أستطيع أن أنفق الكثير من المال؛ يجب علي أمارس الضبط.

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
يتناول الإفطار
نفضل تناول الإفطار في السرير.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
فكر
دائمًا تحتاج إلى التفكير فيه.

aansteken
Hij stak een lucifer aan.
أحرق
أحرق عود كبريت.

voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
يكمل
هو يكمل مسار الجري الخاص به كل يوم.
