المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
يطرد
أحد البجع يطرد الآخر.

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
يربط
هذه الجسر يربط بين حيين.

plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
يستمتع
استمتعنا كثيرًا في المدينة الترفيهية!

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
فعل
يرغبون في فعل شيء من أجل صحتهم.

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
يقارنون
هم يقارنون أرقامهم.

bespreken
Ze bespreken hun plannen.
يناقشون
يناقشون خططهم.

bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
يتم تحضير
يتم تحضير فطور لذيذ!

werken
Ze werkt beter dan een man.
عمل
هي تعمل أفضل من رجل.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
تحرك
من الصحي أن تتحرك كثيرًا.

horen
Ik kan je niet horen!
يسمع
لا أستطيع سماعك!

afwassen
Ik hou niet van afwassen.
غسل
لا أحب غسل الأطباق.
