المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
يركب
الأطفال يحبون ركوب الدراجات أو السكوتر.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
أريد أن
أريد أن أتوقف عن التدخين من الآن!

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
طلب
يطلب منها الغفران.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
وصل
وصلت الطائرة في الوقت المحدد.

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
كيف يمكن وصف
كيف يمكن وصف الألوان؟

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
جلس
هناك العديد من الأشخاص يجلسون في الغرفة.

instellen
Je moet de klok instellen.
حدد
عليك تحديد الساعة.

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
عصر
تعصر الليمون.

knippen
De kapper knipt haar haar.
تقص
الحلاقة تقص شعرها.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
تغطي
هي تغطي شعرها.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
رن
من الذي رن الجرس الباب؟
