المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

duwen
Ze duwen de man het water in.
يدفعون
يدفعون الرجل إلى الماء.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
تساقط
تساقط الثلج كثيرًا اليوم.

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
يأتي
الحظ يأتي إليك.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
أكدت
هي أكدت الأخبار الجيدة لزوجها.

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
يسبب
السكر يسبب العديد من الأمراض.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
سمح بالدخول
لا يجب أن تسمح للغرباء بالدخول.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
يقترب
الحلزون يقترب من بعضه البعض.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
يقود
الرعاة يقودون الماشية بالخيول.

eten
De kippen eten de granen.
يأكلون
الدجاج يأكلون الحبوب.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
أحتاج
أنا عطشان، أحتاج ماء!

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
يريدون
البشر يريدون استكشاف المريخ.
