المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
وصلت
وصلت السيارات الأجرة إلى المحطة.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
يتدلى
كلاهما يتدلى على فرع.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
فهم
لا يمكن للإنسان أن يفهم كل شيء عن الحواسيب.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
ذكر
ذكر المدير أنه سيقيله.

aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
وصل
وصل في الوقت المحدد.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
تشعر
الأم تشعر بالكثير من الحب لطفلها.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
يعتادون
يحتاج الأطفال إلى الاعتياد على تفريش أسنانهم.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
تنظف
هي تنظف المطبخ.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
فخر
يحب أن يفخر بماله.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
حدد
الأسوار تحد من حريتنا.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
ترك واقفًا
اليوم الكثير يجب عليهم ترك سياراتهم واقفة.
