المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
يمارس
يمارس كل يوم بلوح التزلج الخاص به.

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
سمح بالمرور
هل يجب السماح للاجئين بالمرور عبر الحدود؟

serveren
De ober serveert het eten.
خدم
النادل يخدم الطعام.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
فرض ضريبة
تفرض الشركات ضرائب بطرق مختلفة.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
رسمت
رسمت لك صورة جميلة!

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
تتحمل
هي بالكاد تستطيع تحمل الألم!

wachten
We moeten nog een maand wachten.
انتظر
لا يزال علينا الانتظار لشهر.

ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
يتلقى
تلقى زيادة من مديره.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
يحصد
حصدنا الكثير من النبيذ.

gooien
Hij gooit de bal in de mand.
رمى
يرمي الكرة في السلة.

betalen
Ze betaalde met een creditcard.
دفعت
دفعت بواسطة بطاقة الائتمان.
