المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
يتلقى
تلقت هدية جميلة جدًا.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
تريد نسيان
هي لا تريد نسيان الماضي.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
فاجأ
فاجأت والديها بهدية.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
استقال
استقال من وظيفته.
eten
Wat willen we vandaag eten?
نأكل
ماذا نريد أن نأكل اليوم؟
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
ضل
مفتاحي ضل اليوم!
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
يركب
الأطفال يحبون ركوب الدراجات أو السكوتر.
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
رسمت
رسمت لك صورة جميلة!
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
يتبع
كلبي يتبعني عندما أركض.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
نقل
ننقل الدراجات على سقف السيارة.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
نخاف
نخشى أن يكون الشخص مصابًا بجروح خطيرة.