المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
سمح بالمرور
هل يجب السماح للاجئين بالمرور عبر الحدود؟

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
يقفز حوله
الطفل يقفز حوله بسعادة.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
تشرح
هي تشرح له كيف يعمل الجهاز.

durven
Ik durf niet in het water te springen.
لا أجرؤ
لا أجرؤ على القفز في الماء.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
يخرجن
يحب الفتيات الخروج معًا.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
استثمر
فيما يجب أن نستثمر أموالنا؟

kopen
Ze willen een huis kopen.
يشتري
يريدون شراء منزل.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
زادت
زاد عدد السكان بشكل كبير.

bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
ستلد
ستلد قريبًا.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
عمل من أجل
عمل بجد من أجل درجاته الجيدة.

ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
يتلقى
تلقى زيادة من مديره.
