المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
فرض ضريبة
تفرض الشركات ضرائب بطرق مختلفة.

slaan
Ze slaat de bal over het net.
تضرب
تضرب الكرة فوق الشبكة.

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
اضطجع
كانوا متعبين فاضطجعوا.

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
موقوفة
السيارات موقوفة في المرآب السفلي.

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
يسحب
الطائرة المروحية تسحب الرجلين للأعلى.

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
يغطي
الطفل يغطي نفسه.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
يسلم
هو يسلم البيتزا إلى المنازل.

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
يقفز حوله
الطفل يقفز حوله بسعادة.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
يقلل
أحتاج بالتأكيد إلى تقليل تكاليف التدفئة الخاصة بي.

verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
ضل
مفتاحي ضل اليوم!

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
يعود
لا يستطيع العودة وحده.
