المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
يركل
كن حذرًا، الحصان يمكن أن يركل!
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
حفظ
أطفالي قد حفظوا مالهم بأنفسهم.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
ثق
نثق جميعاً ببعضنا البعض.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
عرض
يمكنني عرض تأشيرة في جواز سفري.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
يحضرون
يحضرون وجبة لذيذة.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
كتب إلى
كتب لي الأسبوع الماضي.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
أذهب بالقطار
سأذهب هناك بالقطار.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
عمل من أجل
عمل بجد من أجل درجاته الجيدة.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
تخرج
هي تخرج من السيارة.
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
تغفر
هي لا تستطيع أن تغفر له أبدًا على ذلك!
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
نظر إلى
خلال العطلة، نظرت إلى العديد من المعالم.