المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

veranderen
Het licht veranderde in groen.
تغير
تغيرت الإشارة إلى الأخضر.

bereiden
Ze bereidt een taart.
تحضر
هي تحضر كعكة.

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
ترك
تركت لي قطعة من البيتزا.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
يحصل
يجب عليه الحصول على إذن بالغياب من الطبيب.

slapen
De baby slaapt.
نام
الطفل ينام.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
نشر
نشر ذراعيه عريضًا.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
يناقشون
الزملاء يناقشون المشكلة.

straffen
Ze strafte haar dochter.
عاقبت
عاقبت ابنتها.

denken
Je moet veel denken bij schaken.
فكر
يجب أن تفكر كثيرًا في الشطرنج.

vermijden
Hij moet noten vermijden.
تجنب
يحتاج إلى تجنب المكسرات.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
ترد
هي دائمًا ترد أولاً.
