Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

mengen
De schilder mengt de kleuren.
mezclar
El pintor mezcla los colores.

leiden
Hij leidt graag een team.
liderar
Le gusta liderar un equipo.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?
abrir
¿Puedes abrir esta lata por favor?

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
necesitar
Urgentemente necesito unas vacaciones; ¡tengo que ir!

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
desperdiciar
No se debe desperdiciar energía.

kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chatear
Ellos chatean entre sí.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
arrancar
Hay que arrancar las malas hierbas.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
resumir
Necesitas resumir los puntos clave de este texto.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
mudar
Los dos planean mudarse juntos pronto.

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
escuchar
Ella escucha y oye un sonido.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
invertir
¿En qué deberíamos invertir nuestro dinero?
