Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
atrasar
El reloj atrasa unos minutos.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mezclar
Hay que mezclar varios ingredientes.

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
quitar
La excavadora está quitando la tierra.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
charlar
A menudo charla con su vecino.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
pasar
El tren nos está pasando.

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
prestar atención
Hay que prestar atención a las señales de tráfico.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
proporcionar
Se proporcionan sillas de playa para los veraneantes.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
gastar
Tenemos que gastar mucho dinero en reparaciones.

vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
representar
Los abogados representan a sus clientes en la corte.

zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
buscar
La policía está buscando al perpetrador.

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pagar
Ella paga en línea con una tarjeta de crédito.
