Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
detener
La mujer policía detiene el coche.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
pasar
La época medieval ha pasado.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
repetir
El estudiante ha repetido un año.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
marcar
Ella levantó el teléfono y marcó el número.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promover
Necesitamos promover alternativas al tráfico de coches.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
crear
Ha creado un modelo para la casa.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
abrir
El festival se abrió con fuegos artificiales.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
dormir
Quieren finalmente dormir hasta tarde una noche.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evaluar
Él evalúa el rendimiento de la empresa.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Se supone que un casco protege contra accidentes.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
explicar
Ella le explica cómo funciona el dispositivo.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
dar
El padre quiere darle a su hijo algo de dinero extra.