Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/44127338.webp
sluta
Han slutade sitt jobb.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
cms/verbs-webp/124046652.webp
komma först
Hälsa kommer alltid först!
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
cms/verbs-webp/88597759.webp
trycka
Han trycker på knappen.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/85677113.webp
använda
Hon använder kosmetikprodukter dagligen.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
cms/verbs-webp/46998479.webp
diskutera
De diskuterar sina planer.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
cms/verbs-webp/97119641.webp
måla
Bilen målas blå.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
cms/verbs-webp/122079435.webp
öka
Företaget har ökat sin inkomst.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/4706191.webp
utöva
Kvinnan utövar yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/106203954.webp
använda
Vi använder gasmasker i branden.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/99207030.webp
anlända
Planet har anlänt i tid.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/15353268.webp
pressa ut
Hon pressar ut citronen.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/119235815.webp
älska
Hon älskar verkligen sin häst.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.