Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/22225381.webp
lahkuma
Laev lahkub sadamast.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/47062117.webp
hakkama saama
Ta peab hakkama saama väheste vahenditega.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/65915168.webp
kahisema
Lehed kahisevad mu jalgade all.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/124458146.webp
usaldama
Omanikud usaldavad oma koerad mulle jalutuskäiguks.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/120509602.webp
andestama
Ta ei suuda talle seda kunagi andestada!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/36190839.webp
võitlema
Päästetöötajad võitlevad tulekahjuga õhust.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/92145325.webp
vaatama
Ta vaatab augu kaudu.
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/128782889.webp
imestama
Ta imestas, kui sai uudiseid.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
cms/verbs-webp/41918279.webp
ära jooksma
Meie poeg tahtis kodust ära joosta.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/94796902.webp
tee tagasi leidma
Ma ei leia teed tagasi.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
cms/verbs-webp/40632289.webp
vestlema
Õpilased ei tohiks tunni ajal vestelda.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/113393913.webp
peatuma
Taksod on peatuses peatunud.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.