Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

usaldama
Omanikud usaldavad oma koerad mulle jalutuskäiguks.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

hoidma
Sa võid raha alles hoida.
houden
Je mag het geld houden.

alla vaatama
Aknast sain ma rannale alla vaadata.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

saabuma
Ta saabus õigeaegselt.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

kohtuma
Mõnikord kohtuvad nad trepikojas.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

vähendama
Ma pean kindlasti vähendama oma küttekulusid.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

keerama
Ta keerab liha.
draaien
Ze draait het vlees.

kuuluma
Minu naine kuulub mulle.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

korjama
Ta korjas õuna.
plukken
Ze plukte een appel.

kokku tooma
Keelekursus toob kokku õpilasi üle kogu maailma.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

sööma
Mida me täna sööma tahame?
eten
Wat willen we vandaag eten?
