Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
liegen
Die Kinder liegen zusammen im Gras.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
ausdrücken
Sie drückt die Zitrone aus.
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
ausliefern
Der Bote liefert das Essen aus.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
ansprechen
Man sollte ihn ansprechen, er ist so einsam.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
erkunden
Der Mensch will den Mars erkunden.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
vorstellen
Er stellt seinen Eltern seine neue Freundin vor.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
zurückbekommen
Ich habe das Wechselgeld zurückbekommen.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentieren
Er kommentiert jeden Tag die Politik.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
zählen
Sie zählt die Münzen.