Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
mitbekommen
Das Kind bekommt den Streit seiner Eltern mit.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
fördern
Wir müssen Alternativen zum Autoverkehr fördern.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestehen
Die Schüler haben die Prüfung bestanden.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
auskommen
Sie muss mit wenig Geld auskommen.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
zurückbringen
Der Hund bringt das Spielzeug zurück.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
belohnen
Er wurde mit einer Medaille belohnt.
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
verschenken
Sie verschenkt ihr Herz.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
einlaufen
Das Schiff läuft in den Hafen ein.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
schwimmen
Sie schwimmt regelmäßig.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
übersetzen
Er kann zwischen sechs Sprachen übersetzen.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
einfahren
Die U-Bahn ist gerade eingefahren.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
hinzufügen
Sie fügt dem Kaffee noch etwas Milch hinzu.