Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
ausdrücken
Sie drückt die Zitrone aus.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
passieren
Hier ist ein Unfall passiert.
cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
befürworten
Deine Idee befürworten wir gern.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
verwenden
Schon kleine Kinder verwenden Tablets.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
leiten
Es macht ihm Spaß, ein Team zu leiten.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
bitten
Er bittet sie um Verzeihung.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
kündigen
Mein Chef hat mir gekündigt.
cms/verbs-webp/53646818.webp
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
einlassen
Es schneite draußen und wir ließen sie ein.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handeln
Man handelt mit gebrauchten Möbeln.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
trinken
Sie trinkt Tee.
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
verfehlen
Er hat den Nagel verfehlt und sich verletzt.