Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
antworten
Sie antwortet immer als Erste.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
überprüfen
Der Zahnarzt überprüft das Gebiss der Patientin.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
entdecken
Die Seefahrer haben ein neues Land entdeckt.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
spielen
Das Kind spielt am liebsten alleine.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
begreifen
Man kann nicht alles über Computer begreifen.

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
sich ausdenken
Sie denkt sich jeden Tag etwas Neues aus.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
erkennen
Ich erkenne durch meine neue Brille alles genau.

uitkomen
Wat komt er uit het ei?
herauskommen
Was kommt aus dem Ei heraus?

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
bauen
Die Kinder bauen einen hohen Turm.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
verbessern
Sie will ihre Figur verbessern.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
ausrufen
Wer gehört werden will, muss seine Botschaft laut ausrufen.
