Wortschatz
Lernen Sie Verben – Niederländisch

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
wahrhaben
Manche Menschen möchten die Wahrheit nicht wahrhaben.

eisen
Hij eist compensatie.
fordern
Er fordert Schadensersatz.

wachten
Ze wacht op de bus.
warten
Sie wartet auf den Bus.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
bevorzugen
Unsere Tochter liest keine Bücher, sie bevorzugt ihr Handy.

sturen
Ik stuur je een brief.
senden
Ich sende dir einen Brief.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
sich melden
Wer etwas weiß, darf sich im Unterricht melden.

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
zahlen
Sie zahlt im Internet mit einer Kreditkarte.

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
vollschreiben
Die Künstler haben die ganze Wand vollgeschrieben.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
erörtern
Die Kollegen erörtern das Problem.

draaien
Ze draait het vlees.
wenden
Sie wendet das Fleisch.
