Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
løpe vekk
Alle løp vekk fra brannen.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
føle
Han føler seg ofte alene.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
være
Du bør ikke være trist!
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
kjøpe
De vil kjøpe et hus.
cms/verbs-webp/132305688.webp
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
kaste bort
Energi bør ikke kastes bort.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
fortelle
Hun forteller henne en hemmelighet.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
beskytte
Barn må beskyttes.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
returnere
Boomerangen returnerte.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
overgå
Hvaler overgår alle dyr i vekt.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
unngå
Hun unngår kollegaen sin.
cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
ville
Han vil ha for mye!
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
bevise
Han vil bevise en matematisk formel.