Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
forbinde
Denne broen forbinder to nabolag.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
miste
Vent, du har mistet lommeboken din!
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
lete
Jeg leter etter sopp om høsten.
cms/verbs-webp/114593953.webp
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
møte
De møtte hverandre først på internettet.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
lede
Han liker å lede et team.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
stemme
Man stemmer for eller imot en kandidat.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
tenke
Du må tenke mye i sjakk.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
brenne
Kjøttet må ikke brenne på grillen.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
holde en tale
Politikeren holder en tale foran mange studenter.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bekrefte
Hun kunne bekrefte den gode nyheten til mannen sin.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
forlate
Turister forlater stranden ved middag.